woensdag 30 juni 2010

Anti-metafysische argumenten van de Wiener Kreis

De anti-metafysische houding van de Wiener Kreis is wel bekend. Wat minder bekend is (althans ik was er mij tot voor kort niet van bewust), is het feit dat er binnen het logisch positivisme twee verschillende argumenten werden gehanteerd om hun anti-metafysische houding te ondersteunen. Het eerste argument – het meest empiristische – is gebaseerd op het verificatiebeginsel. Het wordt ondermeer geformuleerd door Carnap in “Überwindung der Metaphysik durch logische Analyse der Sprache” en door Ayer in Language, Truth and Logic. Het tweede argument is gebaseerd op het onderscheid tussen vorm en inhoud en op een analyse van de notie van kennis die volledig lijkt los te staan van de empiristische vooronderstellingen van het eerste argument. Het wordt geformuleerd door Schlick in Form and Content (in het Engels enkel te vinden in het eerste volume van Philosophical Papers; in het Frans als aparte titel verkrijgbaar als Forme et Contenu. Introduction à la pensée philosophique).

Argument 1

Het eerste argument -wellicht het bekendste – is gebaseerd op het verificatieprincipe. Het verificatieprincipe is de hoeksteen van de logisch-positivistische theorie van betekenis. Volgens deze theorie bestaan er twee verschillende soorten betekenisvolle oordelen. De eerste soort zijn de analytisch oordelen. Deze oordelen zijn betekenisvol en waar of vals enkel en alleen vanwege hun logische vorm en de betekenis van de termen die er in voorkomen. Om de betekenis van dergelijke oordelen te begrijpen en hun waarheid vast te stellen volstaat het om de termen die in het oordeel voorkomen te begrijpen en de logische connectie tussen de verschillende termen te kennen. Het oordeel “een driehoek heeft 3 hoeken” is een waar analytisch oordeel: om de betekenis van het oordeel te vatten volstaat het om de begrippen “hoek” en “driehoek” te kennen. Eenmaal deze begrippen gekend zijn, kent men de betekenis van het oordeel en kan men ook beslissen of het oordeel waar is. Het waarheidsoordeel over deze uitspraak is op geen enkele manier afhankelijk van hoe de wereld werkelijk in elkaar zit. Analytische oordelen zij m.a.w. a priori oordelen. Analytische oordelen bevatten geen kennis over de wereld, vermits ze waar of vals zijn onafhankelijk van hoe de wereld in elkaar steekt.

De tweede soort oordelen die betekenisvol kunnen zijn, zijn synthetische oordelen. Uitspraken zoals “de zon schijn”, “de aarde bevindt zich op 8 lichtminuten van de zon” of “een voorwerp dat in rust is blijft in rust zolang er geen kracht op werkt” zijn uitspraken waarvan het waarheidsoordeel meer vergt dan het louter begrijpen van de verschillende termen die erin voorkomen. De waarheid van dergelijke uitspraken is afhankelijk van hoe de wereld werkelijk in elkaar steekt. Om te beslissen of een dergelijk oordeel waar is, moet beroep worden gedaan op ervaring. Synthetische oordelen zijn m.a.w. a posteriori. Echter niet alle synthetische oordelen zijn betekenisvol. Vermits synthetische oordelen iets zeggen over hoe de wereld er uit ziet, kunnen ze slechts betekenisvol worden geacht als we beschikken over een manier om ze te verifiëren (het gaat hierbij om een principiële verificatie, die om allerlei praktische redenen voor immer en altijd onmogelijk kan zijn). Anders gezegd, de betekenis van een synthetisch oordeel wordt bepaald door de methode waardoor ze kan worden gecontroleerd op waarheid. Merk op dat het logisch positivisme de Kantiaanse notie van “a priori synthetische oordeel” verwerpt. Een oordel is ofwel analytische en dus a priori, of het is synthetisch en dus a posteriori.

Nu is het, volgens het logisch positivisme, zo dat metafysische oordelen een uitspraak doen over wereld. Typische voorbeelden zijn het realistische credo (de dingen die ik waarneem bestaan ook echt, buiten mijn geest om) en het idealistische credo (de dingen buiten mij bestaan maar in zoverre ze waargenomen en gerepresenteerd worden in mijn geest) . Deze uitspraken zeggen iets over hoe de wereld ineen steekt. Het zijn m.a.w. synthetische oordelen. Ze zijn, volgens het verificatieprincipe slechts zinvol in zoverre er een methode kan worden gespecifieerd om na te gaan of ze waar is. Dit betekent echter dat het feit of een dergelijke metafysische uitspraak waar of vals is een verschil moet maken hoe de wereld in elkaar steekt. Anders gezegd, er moet een empirisch te detecteren feit zijn dat de waarheid van de metafysische oordeel bepaalt. Maar metafysische uitspraken hebben geen empirische inhoud (anders zouden ze niet door het “pure” denken kunnen worden achterhaald) en dus zijn ze betekenisloos. Exit metafysica.

Argument 2

Het tweede argument is subtieler van aard en houdt geen verband met het verificatieprincipe of de indeling van oordelen in twee klassen (analytisch versus synthetisch). Het is gebaseerd op het onderscheid tussen vorm en inhoud. Het argument loopt als volgt: alle kennis is kennis van de structuur van de werkelijkheid, nooit van de inhoud. Kennis van inhoud is onmogelijk (die onmogelijkheid berust niet op het feit dat we de cognitieve capaciteiten missen om inhoud te vatten, maar is logische onmogelijk). Metafysische uitspraken pogen nu precies iets te zeggen over inhoud. Anders gezegd, metafysische uitspraken beweren kennis te geven over inhoud. Maar dat is logisch onmogelijk. Exit metafysica.

Het tweede argument draait dus volledig rond het onderscheid tussen vorm en inhoud en de daarmee samenhangende bewering dat kennis steeds gaat over de vorm of de structuur van de werkelijkheid, nooit over de inhoud.

Op wat is het Aristoteliaans aandoende onderscheid tussen vorm en inhoud gebaseerd? Dit kan het best worden verduidelijkt aan de hand van een voorbeeld. Op dit moment kijk ik naar buiten en een deel van mijn gezichtsveld is gevuld door de rode kleur van een bakstenen muur. De aanwezigheid van de muur roept in mij een sensatie van rode kleur op. Ik kan aangeven wat de structuur is van deze sensatie: de rode kleur is lichter dan de rode kleur van een tomaat, de kleur is lichtjes bruin,... . Elk van deze uitspraken zegt iets over de manier waarop deze sensatie zich verhoudt tot verschillende andere sensaties. Ik zeg iets over de plaats die deze inneemt in de structurele samenhang van kleursensaties. Daarmee heb ik natuurlijk nog niets gezegd over de inhoud van deze sensatie of over hoe het aanvoelt om deze sensatie te ervaren. Ik kan opnieuw proberen te beschrijven hoe deze sensatie samenhangt met andere sensaties (de gelijkenis tussen deze specifieke sensatie en sensaties die ik op andere momenten heb gevoeld), maar opnieuw geldt dat ik enkel de plaats van deze specifieke sensatie in het gehele netwerk kan beschrijven, niet de inhoud van de sensatie.

Wat geldt voor sensaties, geldt, aldus Schlick, voor alle fenomenen. Enkel de structurele aspecten zijn uitdrukbaar, niet de inhoud er van. Taal (d.w.z. elk instrument dat ons toelaat te representeren en te communiceren) kan slechts de structurele aspecten van ervaring uitdrukken, de inhoud blijft steeds buiten beschouwing.

Hierbij dient echter wel opgemerkt te worden dat taal wel emoties, sensaties ... , d.w.z. inhoud kan opwekken, maar ze doet dit zonder de inhoud van deze emoties of sensaties te representeren of te communiceren. Het is wel degelijk mogelijk om aan de hand van communicatie inhoud op te wekken bij de toehoorder/toeschouwer, maar dit gebeurt niet door inhoud over te dragen. Samengevat: structuur of vorm kan worden beschreven en gecommuniceerd worden aan de hand van taal, inhoud kan enkel worden ervaren.

Om het argument te vervolledigen, volstaat het nu om aan te tonen dat kennis steeds talig is. Kennis, aldus Schlick, is per definitie communiceerbaar. Van iemand die beweert te weten dat X, maar niet kan uitleggen hoe hij tot het besluit gekomen is dat X, kan niet gezegd worden dat hij kennis heeft. De uitleg die moet worden gegeven, bestaat erin om het nieuwe feit X te beschrijven, te interpreteren of uit te leggen in termen van gekende feiten. Anders gezegd, kennis moet communiceerbaar en dus talig zijn, en dus kan kennis enkel de structuur en nooit de inhoud betreffen.

Wat men ook mag denken van het tweede argument, het is alvast duidelijk dat het niet gebaseerd is op empiristische gronden. Vreemd genoeg is geen enkel eigentijds criticus van het anti-metafysische houding van de Wiener Kreis op dit tweede argument in gegaan. (Collingwood bijvoorbeeld beperkt zich in zijn An Essay on Metaphysics, tot het bestrijden van het eerste argument, over het tweede argument zegt hij niets).